Omdat het uiteindelijk onbegonnen werk is van heel die enorme familie een familiekroniek te schrijven, zal ik me hier verder
beperken tot onze eigen familie van "de Smeetsen uit Ottersum".
Ik schrijf dit in het voorjaar van 1993. Ik ben zelf in februari 71 geworden. Ons gezin is al aardig uitgedund. Papa stierf in
1941, 66 jaren oud. Mama is in 1965 gestorven. Ze was 84 jaar geworden. Toen was het de beurt aan onze lieve Mongool,
Ju1es Alexander, die op 53-jarige leeftijd in 1971 stierf. Daarna volgde in 1972 de dood van Tonnie die slechts 61 jaren oud
werd maar op zijn sterfbed zei: ik heb een mooi leven achter de rug. Daarna stierf onze oudste broer René op 71 jarige
leeftijd in 1976. In 1986 was onze lieve monnik George aan de beurt die 79 jaren oud werd. Zes jaar later, in 1992 was het
onze oudste tante Zus die door de dood werd meegenomen en een jaar later was het Sjef,in 1993, die het aardse voor het
eeuwige verwisselde. Het is natuurlijk telkens een waarschuwing voor degenen die ouder en ouder worden. We zijn nog met
vijf over. Maar achter ons staat een grote familie. En daar zijn er zeker heel wat bij die onze herinnering willen bewaren. Ik
merk namelijk zelf dat alle herinneringen bij het ouder-worden steeds kostbaarder worden. Vandaar dat ik een aantal zaken
bij elkaar wil schrijven. Niet om de mensen waar het om gaat belangrijker te maken, maar simpelweg om niet vergeten te
worden. Want jullie zijn onze eeuwigheid en we rekenen er maar beter niet op dat we straks in de hemel nog familiereünies
kunnen organiseren. Wat ik daar over denk, heb ik 'elders' bijeen geschreven. Een mogelijke historicus in de komende
familie,zal het allemaal wel kunnen vinden.
1941
In dat jaar sterft onze papa. In 1993 hebben we hem een kleine tentoonstelling gewijd in het Gennepse streekmuseum.
Daarvoor was veel belangstelling. Het was in 91 vijftig jaar geleden dat papa stierf en dat was de aanleiding voor die
tentoonstelling die uitgesteld werd omdat het museum in herbouw was. Tante Zus had erg op die zaak
aangedrongen,anders had ik het vanwege het telkens opschuiven van de datum, wel opgegeven. Omdat Zus intussen stierf
beschouwden we haar laatste wens als een opdracht. Met een aantal familiedocumenten en werken van René, George,
Tonnie, Sjef,Harrie, Frans, Trees werd de expo opgesierd. De reacties van de bezoekers waren eenstemmig enthousiast.
Het is natuurlijk ook tamelijk uitzonderlijk dat zoveel mensen uit een enkel gezin zich met de kunst hebben bezig gehouden.
Maar de traditie wordt volop voortgezet, tot trots van de hele familie.
Over papa is heel wat geschreven. Die documenten zijn allemaal in het kleine familiearchief dat bij de jongste zus Trees in
bewaring is, in de hoop dat iemand van het nageslacht straks de zaken eens 'op afstand' bestudeert en bij elkaar schrijft. Als
ik het goed zie, dan is in ieder geval karakteristiek voor de familie Smeets dat ze in het algemeen vinden, dat ze het niet zo
heel slecht met zichzelf getroffen hebben. Wie de schoen past kan hem aantrekken. Een zekere ijdelheid wordt ons ook wel
eens verweten en het zit misschien een beetje in het bloed, ofschoon ik van papa geen enkele herinnering in die richting
heb. Wel van mezelf: ik hoorde in mijn lagere schooljaren vaak dat de jongens mij 'opsohepper' noemden. Dat stak me wel,
maar als 'zoontje van de meester' lag het ook wel een beetje voor de hand. En ik hoor nog een andere echo in mijn
herinnering . . "jij bent altijd een haantje de voorste". Vooruit dan maar. Ik heb er nimmer onder geleden en heb mijn leven
lang mijn nek uitgestoken als het om 'de goede zaak' ging. Maar dat is nu niet aan de orde. Over papa staat voldoende op
schrift. Ik voeg er hier nog slechts een wat merkwaardige persoonlijke herinnering aan toe die ik nog niet eerder aan het
papier heb toevertrouwd: in dat sterf jaar van papa was ik in het noviciaat. Ze zagen je dan door met veel vroomheid en ik
herinner me van die tijd een meditatie waarbij je moest nadenken over het lijden. Ik ontdekte dat ik eigenlijk nog nooit iets te
lijden had gehad. Dat speelde zich af gedurende de grote retraite die een hele maand vlak voor Pasen duurde. Precies het
moment waarop ik hoorde dat papa erg ziek was. Ik heb dat toen min of meer ervaren als een soort gebedsverhoring. Als er
dan toch geleden moest worden, dan werd ik op mijn wensen bediend. Maar objectief gezien was het een soort ziekelijke
idee, typisch voor zo' n noviciaat waarbij je naar het martelaarschap leerde verlangen en dat soort zaken meer. Want
tenslotte was niets zo belangrijks als de heiligheid. Zelfs George schreef me in die dagen, vanuit zijn verborgen leven in die
zin. Ik heb dat allemaal vrij snel aan de kant gezet. Ik voelde aan dat het niet gezond was. Alle lijden in de wereld is slecht
en daar kun je geen goed woord van zeggen, ook al heeft de christelijke traditie er lang anders over gedacht.
1965
Op 26 april verwisselde mama het tijdelijke voor het eeuwige. Dat gebeurde in het Canisiusziekenhuis in Nijmegen waar we
de verpleegsters konden overtuigen dat ze die vreselijke slangetjes maar van haar af moesten halen om haar rustig te laten
sterven. Zus heeft over Mama een en ander verzameld. Ik schrijf het hier bijeen. Mama was sinds 1890 -dus op 9 jarige
leeftijd- een weeskind, ofschoon uit de gegevens niet duidelijk is dat haar vader toen ook al dood was. Beide ouders schijnen
overigens aan de tering (zoals tuberculose toen genoemd werd) gestorven te zijn. Mama verhuisde uit den Haag naar
Maasbracht waar ze door een zus van haar vader werd opgevoed. Toen ze 22 was is ze met Papa getrouwd. Hij was
onderwijzer in Maasbracht en voelde zich blijkbaar tot dit stadskind aangetrokken. Mama's moeder heette Wouters. Ze was
van Roermond en had vier zusters. Ze moeten dus wel katholiek geweest zijn, ook al kwamen er enkele - ik denk: Louise,
Julie en Marie - in de protestante hoek terecht. Niet zo Justine. Ik vermeld haar speciaal omdat ze gehuwd was met
professor Schreinemakers die anorganische chemie doceerde aan de universiteit van Leiden. Hij deed belangrijk onderzoek
over nogal ingewikkelde zaken. Ik herinner me dat al die mensen in de dertiger jaren wel eens enkele vacantiedagen in
Ottersum doorbrachten. Maar het zijn vage herinneringen aan een nogal vreemd volkje waar wij als kinderen geen hoogte
van kregen. Van mama heb ik persoonlijk niet zo'n gestoffeerde herinneringen, vergelijkbaar met die aan papa. Ik zie haar
altijd druk in de weer en hoe kan het anders met zo'n stel peuters. Mama had de wind er toch wel onder. Ze was energiek en
ondernemend. De latere herinneringen zijn die van mijn talrijke maar meest korte bezoeken op de plaatsen waar ze woonde,
Nijmegen, den Bosch en tenslotte weer Gennep. Korte bezoeken, even een kop koffie, iets lekkers en lieve aansporingen
goed op mezelf te passen. Dat was in de tijd dat ik met een autootje het hele land afreisde in verband met de propaganda en
het vertonen van films. Het was ook de tijd van de eerste ingrijpende veranderingen in het denken. Het gebeurde wel eens
dat die zaken met haar ter sprake kwamen, want ze wilde wel horen wat je bezig hield. Maar ik herinner me toch uitdrukkelijk
dat ze die zaken wel wegschoof met de opmerking: laat maar... -dat hoef ik allemaal niet meer te weten. Ik herinner me dat
ik me toen herinnerde dat de moeder van Luther ook zo reageerde toen die haar wilde uitleggen waar hij mee bezig was.
Niet dat ik me met Luther zou willen vergelijken, maar ik dacht toch dat haar reactie klassiek was. En ik vond dat natuurlijk
best. Ik herinner me mama dus voornamelijk als een lieve, wijze moeder, waar ik altijd graag even op bezoek ging (in het
'klooster bij de zusters') en ik gunde haar ook graag die zekere trots rond haar drie priesterzonen. Dat moeten voor haar wel
evenzoveel entreekaartjes zijn geweest voor de hemel.
1971
Jules-Alexander, onze mongool die er helemaal bij hoorde en die ons allemaal veel vreugde verschafte, is 53 jaar geworden.
Zus heeft me verteld hoe ze hem in het ziekenhuis bezocht toen hij daar, heerlijk genietend, naar zijn einde ging. Een van de
laatste keren zei Jules haar: Mama is hier geweest. En Zus weer: Wat heeft mama tegen je gezegd? En Jules: Dag
professor. Dat was zijn laatste professorale boodschap. Jules had veel vrienden en talloze adressen waar hij op bezoek kon
gaan om het nieuws van de familie door te vertellen. Hij begon een tweede leven toen in Gennep een atelier werd gesticht
voor gehandicapten. Voor het eerst werd hij helemaal serieus genomen. Voor het eerst rekende men op hem. Voor het eerst
had hij een opdracht te vervullen en voor het eerst kwam hij thuis met een loonzakje voor Riek, die hem al die laatste jaren
in huis had.
1972
Een jaar later stierf Tonnie. Hij werd 61. Mijn herinneringen aan hem zijn die van een toffe broer die geen zakenman was.
Niemand van ons heeft het zakendoen op zak gehad. Dries heeft het misschien het knapste gekultiveerd. Niemand van ons
er op uit geweest rijk te worden. Dat zat er gewoon niet in. Bij Tonnie allerminst, ofschoon hij er, voor zijn bedrijf, behoefte
aan had. Maar hij was een goede vent. Wat luchthartig misschien, vooral in zijn jeugdjaren. Ik herinner me zijn vaak late
thuiskomsten, toen ik nog een kleine jongen was. Dan waren papa en mama erg ongerust en konden niet slapen voor ze de
deur hoorden. En dan trok Toon wat beschaamd naar boven als papa hem even op zijn nummer probeerde te zetten. Verder
waren de leeftijdsverschillen met al die oudere broers zo groot dat je er toen, als kleine jongens, geen aandacht aan
besteedde. Ze waren er, maar je had je eigen wereld. Je kende ze ook niet zo heel erg goed. In zo'n groot gezin loopt het
allemaal wat door elkaar. Tenslotte zag je ze eigenlijk alleen tijdens je vacanties en later, bij de spaarzame bezoeken.
1976
Op 11 juli van dat jaar is René gestorven, nadat de dood zich in zijn hart al geruime tijd had aangekondigd.
Ik was petekind van René en zijn brief van 1 maart 1922, daags na mijn geboorte -hij zit in het familiearchief- is van een
ontroerende jongensachtigheid. Op die dag kreeg hij het bericht -en dat was dus vreselijk snel voor die tijd- dat ik op 28
februari geboren was.
"Nooit , zo schrijft hij, mijn hele leven niet, ben ik zo blij geweest als op dat ogenblik". René is dan 17 jaar oud. Nog een regel
uit die brief:"En George was toch ook zoo blij. In de studie kon ik maar niet met m'n hoofd erbij blijven. Den heelen tijd
dwirrelt die kleine Harry met z'n wriemelende vingertjes door m'n hoofd en m'n algebrasommen zitten vol kleine Harriekes.
En toen ik met m'n Fransche Thema begon, gonsde 't me door 't hoofd al maar door: Jonge, denk eens aan alweer een
kleine broer."
Misschien was dat ook wel het begin van een durende relatie die ik met hem gedurende enkele jaren heb onderhouden. Wat
hem bezig hield, had ook mijn interesse en toen hij in 1934 de opdracht kreeg in het MSC-missiehuis in Tilburg
gebrandschilderde ramen te maken, was dat de aanleiding dat ik van Rolduc naar Tilburg verhuisde om missionaris te
worden.
Mijn herinneringen aan mijn oudste broer zijn in de loop van de jaren natuurlijk vervaagd. Ik herinner me dat verteld wordt
hoe ik hem, toen hij van Rolduc op vacantie kwam, ooit gevraagd heb of ze "bij hem thuis ook kleine kinderen hadden". Op
het eind van de dertiger jaren was ik eens met Tonnie in de auto naar Beers geweest. Tonnie zou binnenkort met Riek gaan
trouwen. Er was nog geen brug in Gennep zodat we in Cuyk met de pont over de Maas gingen. Tussen Plasmolen en
Gennep, zagen we plotseling een eenzame fietser. Dat was René. Wat doet die nou hier? vroeg ik. “Die”, zei Tonnie, “die
gaat ook naar Beers om te vrijen”. Toen kwam de oorlog en enkele dagen van grote onrust omdat René maar niet kwam
opduiken. Hij zat als officier in de Peel-Raam-stelling en was bij de inval van de Duitsers 'verdwenen'. Het duurde gelukkig
niet lang, voordat hij op kwam dagen. Hij had, met zijn manschappen, enkele dagen in de Biesbosch gezeten tot de zaak
plotseling afgelopen bleek. Dan is er even de vreemde tijd, direct na de oorlog, toen in de chaos allerlei roddel de ronde
deed. Omdat ik er eigenlijk geen zinnig woord van kan vertellen, kan ik er beter het zwijgen toe doen. René werd in ieder
geval begin vijftiger jaren door de overheid uitgenodigd in Eindhoven een Academie te vestigen voor "Industriele
vormgeving". Daaraan heeft hij de beste jaren van zijn leven gegeven. Diverse documenten uit de media zitten in ons
archiefje. Toen René naar het einde ging is hij nog enkele weken tevoren bij ons in Stevensbeek geweest, samen met
Friedel en Zus. Ze hebben in ons gastenboek hun sporen nagelaten. René deed nog erg flink, maar ik geloof dat het zijn
laatste autoreis was. En wellicht ook een van zijn laatste krabbels. Dat hij er niet helemaal bij was moet ik wel afleiden uit het
feit dat hij in ons gasten-boek iets schreef voor Friedel: Em Blumengrusz fur Friedel und auf Widersehen, alles Beste. Het
was 18 juni ‘76. Wij gingen op vacantie op het I1e de Ré en kregen daar het nieuws van zijn dood op 11 juli pas op de dag
van zijn begrafenis.
1986
George was altijd de verre monnik die we eigenlijk alleen maar kenden van zijn mooie brieven, zijn goede woorden, zijn
hartelijke belangstelling voor alles wat er in ons gezin gebeurde en - in de latere jaren, toen hij af en toe een dag thuis mocht
komen,- van zijn evenwichtige rust en zijn wat naïeve kijk op de dagelijkse dingen die hem zo vreemd waren. Maar we
hielden allemaal veel van hem, want hij was daar, in zijn stille abdij, ook een beetje voor ons allemaal teken van hoop en
verwachting. We hebben ons altijd gemakkelijk aangepast aan de eisen van de abdij: niet teveel bezoek. Het was trouwens
altijd ver weg... eerst Oosterhout en na de jaren vijftig Mamelis-Vaals. Daar stierf hij, zoals je van een monnik mag
verwachten, eenzaam. Zo gaat dat in een abdij. Geen overdreven onderlinge contacten, allemaal eigenlijk Einzelgänger, een
stijlvol leven dat helemaal gewijd is aan de gemeenschappelijke eredienst. Eigenlijk nogal wereldvreemd en bijna niet te
vatten voor wie er voor het eerst kennis mee maakt. George heeft lange tijd gedacht dat ik misschien wel een plaatsje in hun
reien zou kunnen innemen. Hij heeft nooit druk uitgeoefend en wist dat ik missionaris wilde worden. Ik vond de dagen in de
abdij altijd wel indrukwekkend maar niet zo aantrekkelijk dat ik er me echt thuis wist.
1992
Zus of tante Zus, zoals ze gewoonlijk genoemd werd, werd bijna zo oud als mama. Het was de laatste jaren al af en toe wat
sukkelen. Toch kwam haar dood nog vrij onverwacht. Ik zal haar leven niet onder de loupe nemen. Ze is altijd haar eigen
weg gegaan. En ze is nog wat te dichtbij om er critisch naar te kijken. Dat past trouwens niet in de opzet van dit schrijfsel. De
meesten van jullie hebben haar zelf gekend en hebben hun eigen herinneringen aan haar. Wat ik over haar te zeggen had,
heb ik bij het afscheid in Zeeland proberen te verwoorden. De tekst van mijn toespraak is te vinden in de bijlagen van het
dikke familieboek, waarvan Zus zelf de inhoud grotendeels verzamelde. In ieder geval voelde Zus zich, vooral de laatste
jaren, als oudste van de familie ook verantwoordelijk voor een aantal zaken en dat liet ze dan ook merken. Ze had daarbij
haar eigen voorkeuren en daar bleef je verder vanaf. We vonden het prachtig toen ze uit het verre Wenen -en nog wel met
Friedel- naar Holland terugkwam. Zoiets kon je rustig aan Zus overlaten. Daar was zelfs de rasechte Wiener, die Friedel
was, niet tegen opgewassen. Niemand wist wie die vreemdeling was. We hadden er geen vermoeden van dat hij in de
literatuur-historie van het hedendaagse Wenen een belangrijke rol speelde. Voor ons was het simpelweg Friedel, ook al
probeerde Zus, met de nodige aandrang ons gedrag enigszins te fatsoeneren in de eigen stijl van Friedel. En dat lukte lang
niet altijd. Maar we waren blij dat Zus er gelukkig mee was. En we waren reuze blij toen Zus, na het verscheiden van Friedel,
nog een aantal jaren in Martien en jeugdvriend terugvond die haar leven de ruimte gaf die ze nodig had.
1993
En toen was daar onze lieve, vriendelijke, aardige, geestige en zo talentrijke Sjef die ons ontviel. Ook aan hem hebben jullie
allemaal je eigen herinneringen. Bij zijn begrafenis in Amstelveen, op dat kille en chaotische kerkhof, heb ik wat dingen
gezegd die ook al in het archief zijn opgenomen. Ik behoef ze niet te herhalen. Iedereen heeft ook wel iets van zijn 'kritsels'
in huis. Sjef met zijn privacy... Sjef met zijn grappen, Sjef met zijn tekeningen, Sjef met zijn problemen, Sjef met zijn prenten
voor de bisschoppen, Sjef met zijn protestprenten tegen alles wat slecht was in zijn ogen, Sjef met zijn geïllustreerde
bijbelboek uit de 'oude tijd', Sjef met zijn spitse en hartelijke brieven aan iedereen, bij iedere gelegenheid en zijn indringende
en altijd originele manier van schrijven, Sjef met zijn snelle creativiteit, die me nog in de laatste dagen voor zijn sterven een
stel tekeningetjes leverde voor de lokale omroep in Boxmeer. Ik kopieer er enkele hierbij. Sjef tenslotte met zijn pijnlijke,
droeve, trieste en zo meelijwekkende verval dat hem in nauwelijks één jaar overkwam. We hadden allemaal erg met hem te
doen. Maar we konden niets voor hem doen. Joke's hartelijke en sympathieke vriendschap en die van haar kinderen en
vrienden hebben hem de laatste jaren veel geluk en evenwicht bezorgd. We hebben dat met grote vreugde en plezier zien
gebeuren.