Lei van Bil 1. (ca. 1930).
Lei van Bil was vroeger een specialist in het boomstronken rooien met schop,
aks en zaag gewapend ging hij de stronken regelmatig te lijf.
Van de opbrengst van dit brandhout ging hij zich dan bij " Hari aan de Statie "
altijd de nodige “drôpkes” nuttigen. Als het geld dan op was begon hij weer opnieuw te rooien.
Na Brachterkermis was hij weer bij Hari in de café en deze zei tegen hem:
"Lei, bewaar dich toch ein paar van die letste stapels hout veur dichzelf,
es het deze wintjer koad weurdj kins ze ze good ge-broeke.
Lei keek Hari eens schuin aan, dacht diep na, en zei “Joa Hari doe höbs geliek, det doon ich”.
Maar enige weken later stond hij toch alweer aan de tapkast bij Hari om ein dröpke.
“Mer Lei,”zei Hari, “Höbs se noa toch det letste hout verkochtj?”
“Mer joa”, zei Lei,
“want wem verspriktj mich det weer eine kaoje wintjer kriege?”
Lei van Bil 2. (ca. 1930).
Lei van Bil uit Brachterbeek ging schoofstro dorsen in zijn schuur
(schoofstro is mooi lang en recht srto dat door opkopers altijd duurder uitbetaald werd).
Hari Linssen de buurman dacht: “Wat is die Lei toch vlijtig,
laat mij maar eens gaan kijken”. Hij ging de schuur binnen en zag aanstonds
dat Lei al een heleboel stro mooi recht bij elkaar had gebonden.
“Maar Lei" zei Hen. " Hou toch op, hou toch op.
Dat stro brengt dit jaar niets op, het is niets waard in de handel"
Verbrouwereerd liet Lei de hoog opgeheven dorsvlegel weer zakken,
keek met zijn bezweet gezicht eens naar het mooie stro en zei toen:
"Den strooi ik het toch maar voor het vee, maar alleen op hoge feestdagen .'